19 jan 2006

Roosje Vonk (19 januari 2006)

Het volgende is een hoofdstuk, WEESMEISJE, uit het boek Roosje van Gerard van Westerloo, een verhaal geschreven ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de Bezige Bij.
(1994, ISBN 90 234 3362 9 CIP)
Met toestemming van de auteur is overgenomen.

Roosje Vonk is het meisje dat van Westerloo's moeder was, voor zij "Mevrouw van Westerloo werd. Mijn moeder, onze moeder. "

Het boekje, 103 pagina's is me dierbaar geworden.
Hoe het me ook gedwarsboomd heeft ook.

Al schrijvend merk ik dat dat dat hoofdstuk er helemaal nog niet komt.
Mijn tussenwervelschijven van mijn ruggegraat zitten bij het lezen om het online te kunnen zetten tussen mijn vingers en mijn keybord.....

Dank je wel, Gerard van Westerloo!
Je moet een fantastische moeder hebben gehad.
Zij had een liefhebbende zoon die het fatsoen had gewoon hardop boos om Roosje te worden.

Ik heb van Roosje en jou veel gekregen en geleerd!
Om mijn tussenwervels heel serieus te nemen, bijvoorbeeld.


Moeder

Een paar dagen voor haar dood werd mamma woedend.
Waarover precies, dat konden we niet volgen. Ze sprak geen taal
meer. Ze gromden klanken zonder klinkers die als bwggtsss of als wwwrkkl
klonken.


We zaten naast haar bed. We streelden haar huid. Soms liet ze dat toe,
soms niet. Dan probeerde ze zich om te draaien en begon ze weer te grommen. Ze
had zich teruggetrokken. Maar waarin?
(Het begin van van Westerloo's Roosje.).



Dank je wel X.
Voor jouw verhaal wat ik van je mocht horen over jouw moeder, hoe zij 2 jaar geleden stierf.
Zij, haar zuster en ik deelden de Voorzienigheid Amsterdam. Wij bleken zoveel uit dat complex te delen.
Dank je wel voor die zondag boven die sloot de darmen uit mijn lijf kotsen omdat ik jouw eigen verhaal over jouw eigen leven in de Voorzienigheid Amsterdam mocht hebben.

Dank je wel tantetje van Tes. Dat ik naar je koppie mocht kijken toen je op je 90e met mij in het archief wilde zoeken. Dat ik je verhaal mocht horen hoe je nog steeds je vader zoekt, die ooit in het Aloysius terecht kwam. Het spijt me dat we zoveel anderen wél terug konden vinden, maar juist zijn boek niet.

Dank je wel XX dat ik je verhaal mocht horen over jouw vader die nooit zijn mond heeft open willen doen. Dank je wel dat je daarom mijn verhaal nodig had om daarover niet meer boos te hoeven zijn. Ik hoop dat je tante je de rest alsnog heeft verteld en jij de goede bakkervakschool hebt kunnen vinden.

Dank je wel XXX dat je het internet gebruikte om je moeder te kunnen vinden.
Zij was géén gevallen meisje uit een van die tehuizen waar dat soort meisjes werden opgevangen. Mischien heb ik met haar een slaapzaal of een groep gedeeld.

Dank je wel C., voor jouw verhaal. Ik ben blij dat jouw bosje stro nog in mijn dagboek zat.
Maar bijna kaal ben je veel leuker! Ik hoop dat je A. M. ooit nog vindt.

Dank je wel A.D. voor je leugen telefoon waarin je 3 uur lang gilde hoe goed het je ging.

Dank je wel, XXXX. Ik hoop dat je nieuwe balonnen hebt gekocht!

Het spijt me, G. Dank je wel dat ik dat nu weet!

Het is ok, X.M. Het spijt me dat jij dat niet kon weten.

Dank je wel andere Roos, voor je prachtige oorbellen. Ik ben bijna aan een nieuwe set toe. Maar ook dan wil ik weer die blauwe niet de rode!

Dank jullie wel voor die schop onder mijn kont die ik zo van jullie allemaal heb gekregen. Het is een eer te proberen die schop ook weer door te geven!

Begin jaren tachtig wilde ik antwoorden op mijn vragen. Ik wist nauwelijks iets van mijn verleden, en begreep er nog veel minder van. Wat zijn dat in vredesnaam voor vrouwen geweest? Met de zusters uit Driehuis, met wie ik toen nog contact had kwam ik niet verder.
De vragen die ik wel eens probeerde te stellen leken niet te worden begrepen. Germana, mijn vroegere directrice, had daar een heel eigen wijze voor. Een fijn lachje en dan wist ik: noppes dus. Ik had het lef niet daar door heen te proberen te gaan; het monument wat zij was is zij gebleven voor mij en waarvoor ik haar heb gewaardeerd, stond dat niet toe.

Vragen stelde hoorde er eenvoudigweg niet bij. Had er ook nooit bijgehoord ook. Dus zodra bij een voorzichtig proberen dat haar typerende fijne lachje kwam wist je zonder dat het gezegd hoefde te worden: mag niet, kan niet, doe je niet.

Het hoorde bij de waas van geheimzinnigheid en "mag niets" die hen als groep en als individu altijd omgeven heeft.
En tot op vandaag de dag bestaat.
Het weten van Germana's achternaam, die we wisten, of beter fluisterend aan elkaar doorgaven, ging al een heel eind richting heiligschennis. Dus hoorde bij datgene waarover je fluisterde met alle oohh's en spanning die daar bij hoort.

Zelfs nu, dit schrijvend realiseer ik mij dat ik als vanzelfsprekend het heb over Germana en de titel Zuster weg laat. Dat zelfs dat een ontwikkeling mee heeft gemaakt, die niet onmogelijk te maken heeft met Vaticaan 2. Maar ook dat weet ik niet.

Ooit kon je rekenen op een draai om je oren, oh Angela wat zaten je handen toch los!, wanneer je het woord Zuster voor de naam niet duidelijk genoeg gebruikte -het kwam niet in je hersens op haar niet te gebruiken - , maar ergens is in de loop van die jaren is die titel vervallen. Spraken zusters over elkaar als over Germana, Theresino, Aloysia, Robertus, Theodora, Ellen, Monica, Bonaventura, Godeliva
En ik zou niet eens verbaasd zijn geweest, realiseer ik me nu al schrijvend, dat dat is begonnen bij die Zusters welke kennelijk het laagst of meest diffuus in aanzien stonden.
Germana, net als Theresino, Bonefatio, Ursula waren nog steeds Zuster die en die in ieder geval toen enkele anderen al lang werden aangeduid als alleen maar Jozef, Rudolfa, Hilarion, Cleta.
Aan de leeftijden heeft dat zeker niet gelegen. Jozef en Rudolfa waren veel ouder, Hilarion daarentegen weer veel jonger dan de meeste van die andere, misschien met uitzondering van Ellen? Maar zelfs dat wisten we volgens mij niet ( ik in ieder geval niet). Van Cleta weet ik dankzij haar grafsteen dat zij veel ouder moet zijn geweest dan ze eruit zag of in ieder geval ik haar heb beleefd. Leeftijden hoorden, net als haren en wereldse namen (en verjaardagen) bij
het niet bestaande wat toch bestond maar niet mocht.

Wanneer ik naar het werk keek wat zij deden zou het vervallen van die verwijzing Zuster wel eens zeer goed begonnen kunnen zijn met de werkhierarchie. Jozelf en Rudolfa deden -in mijn jaren- iets onduidelijks, Jozef de kippen, ik vrees dat Rudolfa vooral veel heeft schoongemaakt; 's avonds slaapzaalwacht. Wanneer de kinderzusters, die op 'hun' slaapzaal in hun chambarette sliepen, naar de refter gingen.
Kwam de hierarchie die ik als teener zag overeen met hun eigen onderlinge hierarchie?
En liep die paralel met als eerste niet meer aan gerefereerd worden als Zuster?

En nu, schrijvend met het risiko dat een ander heet leest, is daar dus weer die aarzeling. Hoor ik over Germana niet te schrijven als over Zuster, of toch minstens als Zr.?
en zelfs het zinnetje "ik schrik ervan" kan nu niet uit mijn vingers komen, omdat daar nu een non aan vastgeplakt blijkt te zitten. Zo diep zitten die vrouwen dus in mijn systeem, realiseer ik me. Oh getverdegetver! Maar gelukkig ook die Jozef en Rudolfa. De 2 beste mopperkonten die een kind zich voor kan stellen. Rudolfa heb ik eigenlijk, tot groot enhousiasme, altijd verdacht van zelfs -na snel om haar heen te hebben gekeken of er niemand in de gang liep die het kon horen - vloeken als haar (verhoogde) schoen weer eens niet goed zat, om vervolgens tegenover Hem daarboven te giegelen dat het Zijn eigen schuld was, hoor. "had-ie maar voor betere schoenen moeten zorgen" voor dat ze weer door ging met haar gepoets. Ik was gek op het gemopper van die 2, wat ik niet mocht zeggen deden zij tenminste.

Heeft er "arbeidersklasse" incusief de gein die daarbij hoort, in het "slot" van Driehuis bestaan?
Denk het wel. Ik ben in ieder geval nog steeds blij met die wat ik van die vrouwen, in een bizarre combinatie van sereniteit en gewoon gein, en hun waardering voor een stevige roddel in ieder geval nog steeds erkentelijk. Enige collegae mocht ik van hun in ieder geval gewoon eerst eeb kreng vinden en dat -barstend in verontwaardiging - zeggen ook , voor ze mij weer hielpen herinneren aan mijn plicht tot gehoorzamen en respect, hun plicht tot achter hun mede zuster te staan. Het was lekker te weten dat Rudolfa dat sommigen net zo'n kreng vond als ik.
Ik ben er redelijk van overtuigd dat die nonnen, al lang voor ze misschien wel ooit aan de biecht toe kwamen, door die vrouwen al op rapport bij Hem van boven waren gezet.
Hij zal haar haar chronische vernijnigheid na intimiteit wel vergeven hebben.

Don Camilo heeft een Zus met een verhoogde schoen gehad. Die mij in ieder geval heel wat liever was dan Marcelino brood en wijn!

Misschien zit ze boven nog wel steeds zich op te winden omdat ik nog steeds niet met mijn handen boven de dekens kan slapen. Maar als ik daar nu voor wakker wordt gemaakt snap ik tenminste wél waar het over gaat. Zelfs dat vrouwen elkaar ook beoordelen op lengte en soms stinkend jaloers zijn op cupmaten. Net als geuniformeerde non-vrouwen.

Een log wat nog niet klaarkwam en aangevuld moest worden.

Het volgende is een hoofdstuk, WEESMEISJE, uit het boek Roosje van Gerard van Westerloo, een verhaal geschreven ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de Bezige Bij.
(1994, ISBN 90 234 3362 9 CIP)
Met toestemming van de auteur overgenomen.

Geen opmerkingen: