uit: werving voor roeping, archief KDC Nijmegen
De hostiebakkerij circa 1965.
Sommige katholieke geloofsmysteries zijn wat erg mysterieus voor een kind.
Hoe zou een groen marsmannetje met antennetjes reageren op de uitleg dat op deze foto het Lieve Heertje lijdend voor ons aan zijn kruis hangt en al stervend in smartelijke pijnen, druipend van bloed en zweet toekijkt hoe Zijn bruiden Zijn Lichaam staan te bakken?
Misschien wel zo als een kind reageerde bij het eten van die gruwelijke steekselpap, het resultaat van die hostiebakkerij in huis. Het afsnijdsel van de bruine priesterhosties glibberde als pap heel wat minder dan van de hosties voor het gewone volk. Ik wou dat ik wist of dat glibberverschil veroorzaakt werd door de samenstelling of door de herkenbaarheid.
Beide was gruwelijk, ik was geen priester maar een meisje van 7
Meisjes mochten zelfs met het speelgoedaltaar en de verkleedkist nóóit priester zijn.
Hoewel dát geloofsmysterie heel wat minder kokhalzen en ernstiger opriep.
Een kind van zeven, acht kan verdacht veel van dat net gelandde groene marsmannetje weg hebben, zéker in een schuldkolonie - die zich net zo goed op de achterkant van een andere planeet had kunnen bevinden als - midden in Amsterdam.
Het was kerstochtend 1961
Ik weet het nog zo goed
mijn konijnenhok was leeg
En moeder zei dat ik niet in de schuur mocht komenen
als ik lief ging spelen dat ik dan wat lekkers kreeg
Zij wist ook niet waar Flappie uit kon hangen
Ze zou het pappa vragen maar omdat ie bezig was in dat fietsenschuurtje
moest ik maar een uurtje goed naar flappie zoeken
hij liep vast wel op het gras
Maar ik had het hok toch goed dicht gedaan
Zoals ik dat elke avond deed
Ik was de vorige avond zelfs nog terug gegaan
Ik weet ook niet waarom ik dat deed
Ik had heel lang voor het hok gestaan
Alsof ik wist wat ik nu weet
Het was eerste kerstdag 1961
Wij naar flappie zoeken
Vader, die zocht gewoon mee
Bij de bomen en het water
Maar niet in dat fietsenschuurtje
Want daar kon ie toch niet zitten
En ik schudde nee
We zochten samen
Samen tot de koffie
De familie aan de koffie
Maar ik hoefte niet
Ik dacht aan flappie
En dat het ‘s nachts zo koud kon vriezen
Mijn hoofdje stil gebogen
Dikke tranen van verdriet
Want ik had het hok toch goed dicht gedaan
Zoals ik dat elke avond deed
Ik was de vorige avond zelfs nog terug gegaan
Ik weet ook niet waarom ik dat deed
Ik had heel lang voor het hok gestaan
Alsof ik wist wat ik nu weet
Het was eerste kerstdag 1961
Er werd luidruchtig gegeten
Maar dat deed me niet zoveel
Ik dacht aan Flappie
Mijn eige kleine flappie
Waar zou ie lopen
Geen hap ging door mijn keel
Toen na de soep het hoofdgerecht moest komen
sprak mijn vader uiterst grappig
kijk youp daar is flappie dan
en ik zie de zilveren schaal nog
en daar lag ie dan in 3 stukken
voor het eerst zag ik mijn vader als een vreselijke man
En ik ben gillend en stampend naar bed gegaan
Heb eerst een uur liggen huilen op de sprei
Nog een keer scheldend boven aan de trap gestaan
En geschreeuw: flappie was van mij
Nog heel lang voor het raam gestaan
Maar het hok stond er maar verlaten bij
Het was tweede kerstdag 1961
Moeder weet dat nog zo goed
Vaders bed was leeg
En ik zei dat zij niet in de schuur mocht komen
En als ze lief ging spelen dat ze dan wat lekkers kreeg
(Youp van 't Hek, Flappie)De hostiebakkerij hoort al sinds 14 september 1858, op verzoek van de bisschop, bij de Vooorzienigheid.
Wanneer je de verhalen van de zusters erover leest moet het rot werk zijn geweest.
Wanneer je naar de aantallen kijkt is het een flink bedrijf geweest met meer dan voldoende omzet om een stevige pap produktie te garanderen.
Laetitia's reactie op een opmerking van mij over die pap was verbaasd wijzen op de hoge voedselwaarde. Een opmerking die mij -naast andere ideeën over dat voedsel schokte.
Ook Helma schrijft hier ergens over die hosties, die in
Driehuis aan de kippen werden gevoerd en voor de snavels werden weggekaapt.
Zou Vaticaan II invloed hebben gehad op ons voedsel en dat van de kippen?
Ik had in ieder geval mijn vraagtekens bij haar herinnering aan het huilen van die kinderen bij het eten van die pap uit haar herinnering. Niet bij het huilen. Wel bij de redenen!
Als bossen kinderen vegetariër worden uit solidariteit met de kip, en iedereen al jaren achter de vadermoord van 2e Kerstdag 1961 van Yoep van 't Hek staat, is het te eten geven van hostiepap in een dergelijke klooster-setting een vorm van gedwongen kanibalisme!
Wanneer daarbij opgeteld wordt wat de gebruikelijke sanctie was op je eten niet opeten, of erdoor moeten kotsen , bovendien geen cabareteske ook.
Dat die produktie van die hosties ook voor de zusters zelf géén neutrale bezigheid was blijkt uit hun eigen verhalen, o.a. uit de beschrijving van Zr. Gerardina in haar jubileumboek 1927:
"We kunnen ons, dunkt me gemakkelijk voorstellen met welk een vreugde
Moeder Theresia en haar getrouwe gezelinnen dit liefdewerk op zich namen.
Naast de verpleging der arme kinderen, moest immers de voortdurende en
bijondere vereering van het H. Sacrament een der kenmerken van de
Congregatie zijn. Het bakken der hosties, dit werk onmiddelijk in den dienst
der H. Eucharistie, beschouwden de leden dus van den beginne af, als haar
door de Goddelijke Voorzienigheid aangewezen, om den God der Altaren ook
werkend haar innige liefde voor dit H. Geheim te bewijzen. Het is niet mogelijk
de offers te beschrijven, die de Zusters zich getroostten, om met de
primitieve middelen, die haar ten dienste stonden, dezen verheven arbeid
goed te verrichten. "
En na ruim anderhalve pagina, zoals Gerard van Westerloo dit
noemt schaamteloze bewieroking van dit werk en de problemen die er waren rond pannen en later machines, dus bewieroking van edele weldoeners:schrijft ook zij -al in 1927:
"Langzamerhand heeft die kleine bakkerij zich ontwikkeld tot een groot
bedrijf, waartoe heel wat handen gevraagd worden. Gelukkige Zusters, die door
dien eenvoudigen, maar verheven arbeid onmiddelijk in den dienst zijn van den
Christus Eucharisticus".
In het boek In haar naam geborgen (2002):
" 'De zusters vinden het een grote uitverkiezing dat zij de middelaressen mogen zijn bij de totstandkoming van het hoogste genademiddel' werd er in de jaren vijftig in een brochure van de congregatie over de hostiebakkerij gezegd. ' O, dat is ook wat', reageert een verbaasde zuster Eupemia van den Enden (89 overl. februari 2002) Zij werkte van 1935 tot 1965 in de hostiebakkerij. 'Zo heb ik nooit over mijn werk gedacht. In het begin vond ik het vooral erg saai. Nu kan ik met enige trots denken: 'dat was mijn werk' als een priester de hostie opheft en het heeft over het werk van onze handen' 'Zo spreek je er nu toch niet meer over', zegt zuster Alfonsina van Wel (79) 'Zestig jaar geleden zei je dat misschien zo' "Nou, ik weet het niet hoor. Ik kan me daar weinig bij voorstelllen" meent zuster Miriam Neuvel (70).
Dat gebrek aan voorstellingsvermogen, zoals Zr. Laetitia zich tijdens onze ontmoeting alleen de voedingswaarde naast haar destijds financiele problemen kon voorstellen , is dus waarschijnlijk precies waar het om ging rond die pap.
Kinderen hadden immers dat voorstellingsvermogen wél, en daar werd - gezien de overdaad aan heiligen - tegelijkertijd ook voortdurend een beroep op gedaan op tbv. 'een geknecht geweten' zoals dat in de RKK gezien werd.
Maar ook de rest van dit hoofdstuk is treffend. Dus maar meteen een beproefde kloostermeditatie toegepast in het copiëren daarvan.
Zusters die goed konden bakken werden als bijzonder beschouwd, want het
was een heel precies werk. Je moest er de juiste lengte voor hebben. Als je te
klein was, dan kwam je niet goed bij de hendel waarmee je het bakijzer moest
sluiten.
Zuster Euphemia, die goed kon bakken, beaamt dat het precies werk was,
maar heeft zo haar twijfels over het aanzien van het werk.
'Ik weet niet of zusters dit werk graag deden. Het bakken werd aan ervaren krachten overgelaten. Het steken van hosties vooral een taak voor de novicen, die na verloop van tijd weer verdwenen.
Het waren lange dagen. Als de meeste zuster gingen ontbijten, stond ik al beslag te maken.
Het maken van een serie hosties duurde precies een minuut. Stond de secondenwijzer op twaalf, dan moest het beslag in het bakijzer. Stond de
secondenwijzer weer op twaalf, dan waren de hosties klaar. Zo ging dat de hele
dag door.
Dertig jaar lang stond ik achter hetzelfde ijzer. Als je goed was werkte je aan twee ijzers tegelijk. Je kon er niet bij gaan zitten. Er stonden wel krukjes bij de ijzers, maar er was geen tijd om daarop plaats te nemen. In het begin vroeg ik me af hoe ik het vol moest houden.
Ik bad tot de Heer en vroeg Hem me dit alsjeblieft leuk te gaan laten
vinden. Het grootste gedeelte van de dag bracht ik biddend door, dat
elke priester een waardige priester mocht worden en elke hostie een Heilige
Communie. "Dat bidden heb ik niet verleerd" Ze lacht.
Hoe saai het werk ook was met voldoening
kijkt ze terug op de lange dagen in de bakkerij. In al die jaren is ze een maand
in Hoorn bij de bejaarden geweest. Ze bracht er eten rond, maar dat werd geen
succes. Ze hinkt een beetje met een been waardooor ze de jus over het toetje
knoeide. Bovendien wist ze niet hoe ze zich tegenover de bejaarden moest
gedragen. Van de een mocht ze wel op op stille zondag praten, van de ander
niet. Toen ze weer werd overgeplaatst naar de bakkerij had ze daar dan ook
vrede mee. Daar had ze geen last van wel of niet mogen praten, daar kon je
niet praten.
Ze denkt dat ze voor het werk bestemd is geweest, anders had ze nooit zo lang volgehouden, al vergeet ze niet te zeggen dat er zusters zijn
geweest die veertig jaar hosties hebben gebakken.
Of het werk leuk was of werd gewaardeerd, deed er niet toe. Dat gold voor alle zusters. 'We dachten niet na over de waardering voor ons werk. We deden ons werk
en dat was gewoon. Tijdens de recreatie sprak je niet over je werk, dat mocht
niet. Je moest iets anders verzinnen, als het maar niet over je werk ging. Je kon niet zeggen, wat heb je dat mooi gedaan of wat heb je de tafel leuk gedekt.
Het woord lekker, bijvoorbeeld mochten wij niet gebruiken.
Je prakkiseerde er niet over om iemand een compliment te geven.
Als je iets fout deed, hoorde je er trouwens wel iets van.
Je kon het werk voor jezelf leuk vinden of leuk gaan vinden, maar zo sprak je er niet over".
Je zei evenmin dat je hard had gewerkt. Je had gehoorzaamheid beloofd en je deed wat er van je werd verlangd".
......(pp 72 en 73)
Ik denk dat het niet realistisch is te vooronderstellen dat een groep vrouwen die, op basis van hun idealen kozen, zichzelf en elkaar zelfs de erkenning van iets wat wel of niet lekker is en zo te benoemen te ontzeggen, zich hebben gerealiseerd wat dit voor afhankelijke kinderen betekend heeft in die religieuse setting.
Waarin zij bevondien voor waarden kozen als nogal blinde gehoorzaamheid en een "geknecht geweten" in opvoeding op grond van die religieuse keuzes en de grote muur die niet alleen om het complex heen stond mar om veel van het denken.
Mijn (h)erkenning als gedwongen kanibalisme komt voort uit andere waarden en ervaringen. Die van een afhankelijk kind dat binnen die muren van dat complex en het complexe denken van volwassene keuzes moest leven en de wereld moest ontdekken.
Een wereld ontdekken op een dergelijke manier is onmogelijk.
Zeker wanneer daar die gehoorzaamheid, ontkenning van jezelf en zaken als dat "geknecht geweten" in gebruikt wordt. Op die manier kan willekeurig welk kind slechts de wereld van die volwassene ontdekken. Dat was en is geweld! Zeker omdat de hoogste autoriteit daarbij gebruikt werd: God Himself. Hiermee hebben de zusters God Himself medeplichtig gemaakt in het afdwingen op kinderen, op mij, van door hen gemaakte keuzes.
Dit, naast andere realiteiten, maakt dat zij geen religieuse opvoeding gaven, in overeenstemming met de rechten van een Mens. Maar de religieuse opvoeding van een sekte.
Waarbij zij het fundamentele recht van een Mens op zijn of haar spirituele, of geloofsopvoeding, kinderen, mij, hebben afgenomen.
God hebben misbruikt.
Dat is religieus misbruik!
Die God is niet alleen misbruikt, hij is medeplichtig gemaakt aan mijn misbruik!